donderdag 3 september 2015


Amerikaan in Berger Bos
 
Woensdagochtend, mooi fris zomerweer. Aan de wandel met de hond in het Bergerbos. Hier ervaar ik soms wat jeugdsentiment, dat altijd in mij ligt te sluimeren als een waakse hond in zijn huis. Een geur, een beeld, (kinder)stemmen – en wakker en klaar zijn ze daar, de herinneringen. Wonend aan de Eeuwigelaan was dit bos nu eenmaal onze nog avontuurlijkere voortuin. Hier deden we “Landje veroveren” of gingen we sleeën, werd ik Roodkapje of strooide ik broodkruim als Klein Duimpje, zag ik in de avondschemering de heks op een bezemsteel boven de boomtoppen zoeven, mijn hand veilig in die van mijn vader die net met ons zijn enorm grote, van oude beddenlakens – roze! – gemaakte reuzenvliegers gedemonstreerd had bij “De drie banken”. Het was de tijd van de fazanten, konijnen en eekhoorntjes die onze tuin ook aandeden. De tijd van de allesomvattende stilte: nooit bladblazers of motorzagers; een enkele auto in de verte, de torenklok die “etenstijd” sloeg. De boswachter een deuntje fluitend op zijn fiets met op zijn hoofd een beveerd hoedje.

Ook nu treffen mij heldere geluiden. Al spoedig zie ik een splinternieuw soort “duty truckje” in hypermodern matgroen met volgeladen aanhanger op de zg.  “hondenkruising”, mensen staan eromheen. Ah, is het opschoondag? Wij trekken voort, mijn zwervertje en ik. Juist als ik het niet verwacht, zie ik rondom een eik wat vijftigplussers met spades de bodem bewerken onder leiding van een ware bosmanager. In één oogopslag zie ik dat de zaailingen van de Amerikaanse vogelkers met wortel en tak om zeep worden geholpen. De enige manier om ze uit te roeien en aangezien vrijwel elke door vogels uitgepoepte, uiterst kiemkrachtige pit weer een nieuw boompje vormt dat kan uitgroeien tot een joekel van wel 20 meter, kun je begrijpen dat deze struik ook wel vogelpest genoemd wordt. Laat je er één staan, dan vormen zich al spoedig bloemen die smakelijke donkerrode kersen worden, zeer aantrekkelijk voor vogels en vossen. Zij blijken bestand te zijn tegen het gif (blauwzuur) dat in de pitten zit. En de pit is dat tegen hun maagsappen. Alles aan de lieflijk ogende vogelkers is trouwens giftig, op dat vruchtvlees na en daarom heeft hij geen natuurlijke vijanden. Men maakt er wel sap (of smakelijke brandewijn!) en jam van en gezien de bijna zwarte kleur moet het wel gezond zijn. Donkerrood en blauw fruit bevat veel polyfenolen en flavonoïden en die stoffen schijnen onder meer een positieve invloed te hebben op de lichaamscellen en bloedvaten en ze werken tegen vrije radicalen. Ze zijn wat bitter, dorstlessend en lekker. Maar mensen mogen zich nooit wagen aan de pit. Behalve dan die vrijwilligers die de ontkiemde exemplaren uit staan te spitten alsof hun leven ervan afhangt. Toppers zijn het! Eén van hen maakt zich los uit het geheel, een raadslid en dierbare vriend met wie ik éven een praatje maak, waarin ook andere al dan niet bekenden zich gravend en wel terloops mengen. Dus de bosmanager fluit hen snel terug en heeft de pest erin, wanneer ik tot overmaat zeg dat Schoorl ook vergeven is door de vogelkers en dat dit in de herfst wél een prachtig, kleurrijk effect heeft. Tja, ik zie nu eenmaal altijd ergens wel een gouden randje gloeien. Maar er moet gebuffeld worden alsof het aangenomen werk is en complimentjes voor deze ooit in Nederland geïntroduceerde dominante Amerikaan worden niet gewaardeerd. Daar heb ik begrip voor.
 
Als een schoolmeisje laat ik me door the big boss wegsturen. Dat besluit ik te zien als een groot compliment. Ik bedoel: er zijn inmiddels wél zo’n 50 jaar verstreken en nog steeds huppel ik haast als Roodkapje mijn zwarte wolfje achterna, terwijl de zon onverminderd ‘s zomers schijnt en de lucht fris en prikkelend is. Eenmaal thuis realiseer ik me, wat ik gemist heb. Die fiets. Het beveerde hoedje. De drie banken! Maar gelukkig. Even voel ik de veilige hand van mijn vader, zie ik de glimlach van mijn grootje.

 
De drie banken, Bergerbos
Deze blog is ook gepubliceerd in Het Bergens Nieuwsblad van 2 september 2015