Aan de deur wordt niet gekocht
Dit zinnetje speelt ruim
een week door mijn hoofd. Het kwam erin op de dag dat ik in huis en tuin aan
het klussen was. Ron, de beste timmerman uit Schoorl en wijde omgeving, had in
onze kamer een houten wand geplaatst. Kwaliteitsgrenen. Zware planken,
voorgedroogd en gegrond. Ondertussen boende ik mijn teak tuinmeubelen met
groene zeep – een (z)ware fitnesstraining, mag ik wel zeggen, waar werkelijk álles
van opknapte.
Zodra Ron weg was, reed
ik rap voor kundig verfadvies naar de winkel van de dames Louter, een team dat
zijn mannetje staat in de wereld van hoogwaardige lakken. Altijd gezellig daar.
En druk. Maar tijd voor een grapje en vooral deskundigheid blijft er.
Zo stond ik weldra op
mijn huishoudtrap de wand te schuren en een sneeuwwit stof te happen, toen de
bel ging. Zes uur. Wie kon dat zijn? Uit mijn ritme gehaald, opende ik toch de
voordeur die bij ons standaard op slot zit, mét kettinkje en al. Vanwege de
hond loop je nu eenmaal makkelijker achterom.
Op mijn stoep stond een
oudere man. “Nou, u hoeft niet bang te zijn dat u gestolen wordt,” opende hij
het gesprek. Het klonk enigszins cynisch. Alles had ik verwacht, niet een zin
die in de regel gebezigd wordt wanneer je geconfronteerd wordt met iemand die
er op het eerste gezicht niet bepaald aantrekkelijk uitziet. Hoe tegenstrijdig
aan de opmerking van kunstenaar Moret, toen hij onlangs galant de deur voor me
openhield bij Fabels: “Mooie vrouwen gaan bij mij altijd vóór!” Zag ik er zó
afgemat uit? Kon een mens van één dag zwaar poets- en schuurwerk zo’n andere
indruk geven?
De aanbeller wilde praten
over een lidmaatschap van een uitvaartvereniging. Ook dat nog. Als we deze
zomer íets geleerd hebben, is het dat de dood te onverwacht toeslaat. Maar dat
ik mij met twee benen in het leven, niet bang om gestolen te worden, toch moest
verdiepen in de voordelen van uitgerekend zo’n lidmaatschap – het is per slot
geen zangvereniging – zag ik niet zitten. Al bleek zijn openingszin terug te
slaan op het deurslot. “Wij kunnen veel voor u betekenen,” zei hij resoluut.
Wát hij voor mij kon betekenen, vermeldde hij niet, alleen dat “het” me
allemaal veel minder zou kosten en beter geregeld kon worden. Hoeveel minder en
hoeveel te beter verklapte hij niet, pas in een gesprek. Flauw. Ik wilde
verven, nu het nog zonnig was en licht: “Ik bel u wel. Misschien.”
Op weg naar de kamer
blikte ik in de spiegel. Tja. Mijn gezicht zag wit van het stof. Maar de dood
keek ik hopelijk nog niet in de ogen. Hondje May kwispelde uitbundig, toen ik
bulderend van de lach om die openingszin de huishoudtrap beklom. Dat
lidmaatschap kon me voorlopig gestolen worden: “Aan de deur wordt niet gekocht!”
Een uitspraak van mijn wijze moeder die mij plotseling zomaar van bovenaf werd ingegeven.